Van smetteloze sneeuw naar smerige smurrie: lang duurt dat hier meestal niet. In dat geval verschenen vroeger deze zogenaamde slijk- of sneeuwschoenen ten tonele.
Bedoeld om het wegzakken op modderige wegen en drassige ondergrond te voorkomen, werden deze schoenen onder het normale schoeisel aangebonden.
In Frans-Vlaanderen en in de Westhoek (Veurne-Ambacht) waar dit schoeisel het langst in gebruik is gebleven, spreekt men zowel over slijkschoen als sneeuwschoen. Met dergelijk schoeisel aan, mocht men ca. vijf cm wegzakken alvorens de natte bodem te raken met de eigenlijke schoenen. Het aanleggen van een systematisch wegennet en het verharden van deze wegen begon in België pas in de achttiende eeuw. In plaats van steenwegen of ‘kasseiwegen’ kunnen we voor vele secundaire wegen tot begin twintigste eeuw spreken van modderwegen die qua breedte overeenkwamen met de spoor- en velgbreedte van de boerenkarren die zorgden voor de natuurlijke loop van de weg.
Om deze schoen te maken, werkten verschillende ambachten samen:de timmerman maakte de houten zolen, de smid ontfermde zich over het ijzerwerk, de schoenmaker tenslotte stond in voor het uiteindelijke product.
Slijkschoenen waren duidelijk een luxeproduct: enkel rijke burgers en herenboeren beschikten over de middelen om dergelijk paar te bestellen. De landarbeiders en eenvoudige boeren hielden het bij klompen. De rijke lieden gebruikten de onderschoen tevens om te wandelen over hun velden en er de werkzaamheden te controleren. Van de slijkschoen zijn zowel exemplaren bekend voor mannen, vrouwen als kinderen. Afgedankte slijkschoenen werden later door boeren gebruikt om over mest te wandelen. (Collectie vzw Regionale Heemmusea Bachten de Kupe)