Het Lambotte museum bezit een rijke collectie oude medische instrumenten, toestellen en voorwerpen uit de 19de en de 20ste eeuw. Sommige voorwerpen gaan zelfs terug tot de 16de eeuw. De uitgebreide collectie illustreert hoe de geneeskunde zich met rasse schreden ontwikkeld heeft tot op het niveau van vandaag, en dit voor alle medische specialiteiten.
Ontdek hier alvast de ijzeren long uit 1950, een klisteer uit 1810, een mobiel Röntgen-toestel uit 1929, een anesthesietoestel uit 1959, een houten zitbadje uit 1860, een tracheotomie set uit 1870...
Het museum werkt hard aan de ontsluiting van de rest van de collectie via erfgoedinzicht.be.
IJzeren long voor kinderverlamming
De ijzeren long is decennia lang gebruikt bij patiënten met poliomyelitis of kinderverlamming, een virale aantasting van het voorste ruggenmerg. De ziekte bestond reeds in de Oudheid (onder meer in Faraonisch Egypte) maar grote epidemieën werden vooral gerapporteerd in de 19de en 20ste eeuw. De verlamming kan uiteindelijk de ademhalingsspieren aantasten en tot de dood leiden. Om dit te verhelpen werd in 1928 de ijzeren long uitgedacht, een machine die de ademhaling kan ondersteunen en vervangen. De patiënt ligt volledig in een grote ronde ton, met uitzondering van zijn hoofd. In de ton wordt door afzuiging een onderdruk gecreëerd, afgewisseld met de normale atmosferische luchtdruk. Dit veroorzaakt een herhaald aanzuigen en loslaten van de borstkas en bewerkstelligt aldus een kunstmatige ademhaling. Wanneer na een paar weken de patiënt geneest van zijn virusziekte (net als bijvoorbeeld na een griep), kan de patiënt weer spontaan gaan ademen. Vanaf de 50-er jaren bestaat er een vaccin tegen polio, waardoor heden ten dage de ziekte bijna niet meer voorkomt. Het Lambotte museum bezit drie ijzeren longen, waarvan één specifiek voor kinderen.
1/10
Toestel van Forlanini voor tuberculose
Dit toestel werd gebruikt bij patiënten met tuberculose.
Tuberculose is een eeuwenoude ziekte, die voorkomt bij mens en dier. Zij veroorzaakt op dit ogenblik 3 miljoen doden per jaar.
De tuberculose-bacterie, geïdentificeerd door Robert Koch, veroorzaakt voornamelijk een vernietiging van het longweefsel, waardoor holten ontstaan, zgn. ‘cavernen’, waarin de kiemen blijven woekeren en zich vermenigvuldigen.
De ziekte treft vaak personen met een verminderde weerstand, reden waarom ze vaak voorkomt bij patiënten met AIDS.
Tot aan de 2de wereldoorlog bleef de behandeling beperkt tot rust, goede lucht en zonnestralen, en een adequaat dieet.
De Italiaan Carlo Forlanini kwam op het idee om via een naald lucht toe te laten in één van de longvliesholten, zodat de zieke long aan die kant collabeerde, met andere woorden ‘plat viel’. De patiënt kon dan weliswaar alleen nog met de andere gezonde long ademen, doch de zieke long kon nu genezen, doordat de kiemen zich niet meer konden ontwikkelen in de cavernen. Deze therapeutische ‘pneumothorax’ werd onderhouden met een draagbaar toestel, dat tijdens de eerste Wereldoorlog nog met een watermanometer werd verbeterd.
Van zodra na de tweede Wereldoorlog antibiotica konden worden aangewend, werd het toestel van Forlanini niet meer gebruikt.
2/10
Tinnen clisteer, circa 1810
Het gebruik van een klisteer is eeuwenoud en gekoppeld aan het ziekteconcept van Hippocrates (460-377 v.C.) en Galenus (130-200).
In dit concept was ziekte het gevolg van een ovenevenwicht in de 4 zogenaamde lichaamsvochten, namelijk gele en zwarte gal, bloed en slijm. Genezing kon door de arts worden bewerkstelligd door het evenwicht van de vochten bij de patiënt te herstellen, met name door het te veel van een bepaald vocht te verwijderen. Voor bloed kon dit gebeuren middels een aderlating, voor gele en zwarte gal kon dit door braakmiddelen en purgeermiddelen, respectievelijk lavementen. Deze lavementen werden middels een klisteer toegediend. Er werd een waterige of olieachtige vloeistof via de aars ingespoten in de endeldarm, wat ontlasting veroorzaakte en bevorderde.
3/10
Buismicroscoop, circa 1910
In de 17 de eeuw werd door de Nederlander Antonie van Leeuwenhoek een eerste vorm van microscoop geconstrueerd, bestaande uit een kleine lens, die een vergroting van een object zichtbaar kon maken en dit middels een regelbare schroef kon scherpstellen.
Met het combineren in een buis van twee lenzen (zogenaamd oculair en objectief) werd de vergroting van beide lenzen vermenigvuldigd. Hierdoor konden voor het eerst bloedcellen, zaadcellen, doch ook minuscule wezentjes worden waargenomen. Deze laatste werden door de Duitser Athanasius Kirschner ‘kleine beestjes’ genoemd, en waren in wezen wat wij later leerden kennen als ‘bacteriën’.
In de 19de eeuw heeft men deze bacteriën geïdentificeerd als de verwekkers van infectieuze ziekten.Het preparaat (bloed, slijm, etter, urine enz.) werd op een dekglaasje aangebracht, dat vervolgens doorlicht werd met zon- of kunstlicht via een spiegeltje, waardoor de microscopisch kleine kiemen zichtbaar werden.
Deze buismicroscoop van Weense makelij dateert uit het begin van de 20ste eeuw en werd onder meer aangewend tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het detecteren van infecties als tyfus of tuberculose bij soldaten in de Westhoek.
4/10
Tracheotomie-instrumentendoos
Reeds van in de Arabische tijd (ca. 1.000 n.C.) werd de luchtpijpsnede of tracheotomie uitgevoerd om bemoeilijkte ademhaling en verstikking te voorkomen.
Toen In de 19de eeuw regelmatig epidemieën van difterie of kroep optraden, werd door artsen in Frankrijk en Engeland een techniek ontwikkeld, om een canule in de luchtpijp in te brengen. Het instrumentarium werd in aparte dozen door artsen meegenomen, wanneer zij aan huis of op het platteland in urgentie dienden in te grijpen bij door kroep stikkende kinderen.
In dergelijke dozen vindt men naast een pincet, een paar stompe spreiders, steeknaalden en Péan-grijptangen, een setje zilveren canules, soms van verschillende grootte. Deze canules bestaan uit een inwendig deel met scherpe punt dat na plaatsing wordt verwijderd, en een uitwendig deel, dat ter plaatse blijft en twee openingen heeft om er een bandje omheen de hals in aan te brengen, dat de canule ter plaatse houdt.
Deze doos (Lambotte Museum, deelcollectie Verantare), vervaardigd door de Brusselse firma Monnier rond de jaren 1880, bevat twee zilveren canules van Krishaber (1836-1883).
5/10
Houten zitbadje, circa 1860
Dit houten zitbadje is een voorwerp, gebruikt voor de intieme hygiëne.
Het werd voor het eerst geconcipieerd in Frankrijk rond 1710 en gebruikt door Madame de Pompadour (1721-1764). Ze werden vooral in de 19de eeuw aangewend en in diverse modellen uitgevoerd. Ze stonden in de slaap- of kleedkamer van adel en begoede burgerij.
Het zitbadje werd gebruikt voor het wassen van de genitalia, het perineum of ook de voeten.
Het hier aanwezige meubeltje bestaat uit een houten zitje op 4 poten, met een ingebouwde zinken bak, waarop een half-peervormig reservoir in plateel past. Het geheel wordt met een houten gelijkvormig deksel afgewerkt.
6/10
Distillatiekolf in aardewerk, 1883
Het distilleren van vloeistoffen werd reeds van in de Arabische tijd uitgevoerd: de toestellen werden destijds een ‘alambic’ genoemd. Ze werden veelvuldig in de alchemie gebruikt voor allerlei bereidingen.
Deze distillatie-kolf werd gebruikt in de apotheek van het Stuivenberg ziekenhuis sedert de opening in 1884.
Het bereiden van geneesmiddelen voor medicinale doeleinden dient gebruik te maken van puur water, m.a.w. van zuiver H2O. Daarvoor dient water te worden gedistilleerd. Voor de apotheken moesten dan ook distillatiekruiken worden vervaardigd.
Voor de hier aanwezige aardewerken kolf werden een metalen ring en steun gemaakt, waardoor het voorwerp stabiel kon blijven staan, en als zodanig kon worden gebruikt. Later werden dergelijk modellen ook in glas gemaakt.
7/10
Mobiel RX toestel Philips, 1924
Dit Röntgen toestel werd ontwikkeld om makkelijk verplaatst te kunnen worden, zowel in vredes- als in oorlogstijd. Het werd op de markt gebracht door de firma Philips onder de naam ‘Metalix’. Het werd vanaf 1920 vervaardigd door Albert Brouwers (1893-1972) en had een typisch bolvormige verdikking ter hoogte van de anode door een buis in chroom-ijzerlegering met daarin een venster voor de uittredende röntgenbundel. Rond de buis zelf werd een dikke loodmantel aangebracht ter bescherming van het bedienend personeel.
De buis is geconnecteerd met de generator en de opname-timer, en is opgehangen in een tentvormig statief, dat boven de liggende patiënt wordt geplaatst.
8/10
Het Walton Five anesthesietoestel
Dit anesthesietoestel werd voornamelijk ontwikkeld voor tandartsen en stomatologen.
Het werd gemaakt door de firma Cyprane in de USA , opgericht in 1947 door Bill Edmonson en Wilf Jones. Zij kwamen op de markt met de oorspronkelijk A.E.1 machine voor narcose van tandheelkundige patiënten. De onderzoekers Hunter & Fraser konden de degelijkheid van dit toestel bevestigen in 1959, en in 1961 werd door de Brit W.D.A. Smith dit Walton Five apparaat uiterst accuraat en handig bevonden. Het werd dan ook later in België verkocht en gebruikt.
Het toestel is een lachgas-zuurstof apparaat, en is makkelijk verrijdbaar. Het werd in ons land ook gebruikt voor vrouwen te ondersteunen met pijnlijke barensweeën tijdens de bevalling.
9/10
Semi-flexibele gastroscoop, circa 1933
Na de eerste introductie door Jan Mikulicz-Radecki (1850-1905) van een stijve endoscoop ter visualisatie van de slokdarm en maag, werd een bruikbaarder model vervaardigd in 1911 door Hans Elsner (1874-?). Deze bleef tot in de jaren ’30 ‘ moeder van alle gastroscopen’, tot Rudolf Schindler (1888-1968) in 1932 een semi-flexibele scoop introduceerde, vervaardigd door de firma Wolf. In 1934 wist de Jood Schindler uit wijken vanuit Nazi-Duitsland naar Chicago (USA). Meer dan een kwart eeuw bleef dit model de meest gebruikte gastroscoop, zij het dat de Amerikaanse firma ACMI na de oorlog verbeterde modellen op de markt bracht, zoals de Eder-Palmer gastroscoop.
Pas met de introductie van de fiber-endoscoop in 1957 door Basil Hirschowitz (1925-2013) zou de semi-flexibele gastroscoop in onbruik geraken.
10/10